In 1568 verscheen Junius’ editie van deSophistarum vitae (Levens der sofisten), een biografisch werk van de Griekse sofist en historicus Eunapius (vierde eeuw n. Chr.). Junius’ maakte een Latijnse vertaling van dit Griekse werk, dat de levens bespreekt van een aantal relatief onbekende filosofen en sofisten (leraren in redeneerkunst en filosofie). Junius droeg het werk op aan niemand minder dan koningin Elizabeth van Engeland. Hij reisde persoonlijk naar Londen af om het boek aan te bieden. Hij hoopte op een fikse beloning, maar de koningin besteedde geen enkele aandacht aan hem. Gefrustreerd schreef Junius tal van Latijnse gedichten aan William Cecil, een vertrouweling van de koningin, met de vraag om druk op de koningin uit te oefenen – tevergeefs. Toen Junius na enkele maanden blut huiswaarts keerde, vroeg hij in een brief aan de koningin nog wel toestemming om 600 koeiehuiden te mogen uitvoeren. Wat moest Junius met die dooie veestapel? Waarschijnlijk waren de huiden bedoeld voor zijn uitgever, de boekdrukker Christoffel Plantijn. Die was net bezig een twaalfdelige bijbel uit te geven waarin verschillende vertalingen van de bijbel waren samengevoegd. De koning van Spanje had zes exemplaren van deze ‘Polyglotbijbel’ besteld. Maar hij wilde dat ze niet op papier werden gedrukt, maar op heus perkament. En de koning was de enige niet: in totaal moest Plantijn dertien exemplaren van de Polyglotbijbel op perkament drukken. Er is uitgerekend dat hij hiervoor 16.263 vellen perkament nodig had, wat neerkwam op ongeveer achtduizend dierenhuiden – een gigantische veestapel!
Bron: Dirk van Miert
Geen opmerkingen:
Een reactie posten